Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/108556805.webp
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
look down
I could look down on the beach from the window.
cms/verbs-webp/119613462.webp
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
expect
My sister is expecting a child.
cms/verbs-webp/120624757.webp
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
walk
He likes to walk in the forest.
cms/verbs-webp/115267617.webp
durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.
dare
They dared to jump out of the airplane.
cms/verbs-webp/93221279.webp
branden
Er brandt een vuur in de open haard.
burn
A fire is burning in the fireplace.
cms/verbs-webp/82845015.webp
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
report to
Everyone on board reports to the captain.
cms/verbs-webp/78773523.webp
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
increase
The population has increased significantly.
cms/verbs-webp/46565207.webp
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
prepare
She prepared him great joy.
cms/verbs-webp/43100258.webp
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
meet
Sometimes they meet in the staircase.
cms/verbs-webp/3819016.webp
missen
Hij miste de kans op een doelpunt.
miss
He missed the chance for a goal.
cms/verbs-webp/9435922.webp
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
come closer
The snails are coming closer to each other.
cms/verbs-webp/113842119.webp
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
pass
The medieval period has passed.