Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/125116470.webp
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
trust
We all trust each other.
cms/verbs-webp/102327719.webp
slapen
De baby slaapt.
sleep
The baby sleeps.
cms/verbs-webp/108520089.webp
bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.
contain
Fish, cheese, and milk contain a lot of protein.
cms/verbs-webp/94555716.webp
worden
Ze zijn een goed team geworden.
become
They have become a good team.
cms/verbs-webp/123367774.webp
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
sort
I still have a lot of papers to sort.
cms/verbs-webp/113316795.webp
inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.
log in
You have to log in with your password.
cms/verbs-webp/23258706.webp
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
pull up
The helicopter pulls the two men up.
cms/verbs-webp/74908730.webp
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
cause
Too many people quickly cause chaos.
cms/verbs-webp/115172580.webp
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
prove
He wants to prove a mathematical formula.
cms/verbs-webp/99592722.webp
vormen
We vormen samen een goed team.
form
We form a good team together.
cms/verbs-webp/104849232.webp
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
give birth
She will give birth soon.
cms/verbs-webp/77581051.webp
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
offer
What are you offering me for my fish?