Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/84472893.webp
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
ride
Kids like to ride bikes or scooters.
cms/verbs-webp/112286562.webp
werken
Ze werkt beter dan een man.
work
She works better than a man.
cms/verbs-webp/64904091.webp
oprapen
We moeten alle appels oprapen.
pick up
We have to pick up all the apples.
cms/verbs-webp/106851532.webp
elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.
look at each other
They looked at each other for a long time.
cms/verbs-webp/101890902.webp
produceren
We produceren onze eigen honing.
produce
We produce our own honey.
cms/verbs-webp/105854154.webp
begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.
limit
Fences limit our freedom.
cms/verbs-webp/94909729.webp
wachten
We moeten nog een maand wachten.
wait
We still have to wait for a month.
cms/verbs-webp/46385710.webp
accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
accept
Credit cards are accepted here.
cms/verbs-webp/43100258.webp
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
meet
Sometimes they meet in the staircase.
cms/verbs-webp/87142242.webp
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
hang down
The hammock hangs down from the ceiling.
cms/verbs-webp/105875674.webp
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
kick
In martial arts, you must be able to kick well.
cms/verbs-webp/78773523.webp
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
increase
The population has increased significantly.