Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
take apart
Our son takes everything apart!

beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
manage
Who manages the money in your family?

verwijderen
De graafmachine verwijdert de grond.
remove
The excavator is removing the soil.

overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
overcome
The athletes overcome the waterfall.

begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
understand
I can’t understand you!

overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
repeat a year
The student has repeated a year.

schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
paint
I want to paint my apartment.

overnachten
We overnachten in de auto.
spend the night
We are spending the night in the car.

voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
pass by
The two pass by each other.

vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
forgive
I forgive him his debts.

vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.
renew
The painter wants to renew the wall color.
