Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/102238862.webp
bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.
visit
An old friend visits her.
cms/verbs-webp/91696604.webp
toestaan
Men mag depressie niet toestaan.
allow
One should not allow depression.
cms/verbs-webp/101938684.webp
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
carry out
He carries out the repair.
cms/verbs-webp/58292283.webp
eisen
Hij eist compensatie.
demand
He is demanding compensation.
cms/verbs-webp/78063066.webp
bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.
keep
I keep my money in my nightstand.
cms/verbs-webp/86064675.webp
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
push
The car stopped and had to be pushed.
cms/verbs-webp/59552358.webp
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
manage
Who manages the money in your family?
cms/verbs-webp/85860114.webp
verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.
go further
You can’t go any further at this point.
cms/verbs-webp/96586059.webp
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
fire
The boss has fired him.
cms/verbs-webp/92054480.webp
gaan
Waar is het meer dat hier was heengegaan?
go
Where did the lake that was here go?
cms/verbs-webp/103232609.webp
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
exhibit
Modern art is exhibited here.
cms/verbs-webp/74693823.webp
nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.
need
You need a jack to change a tire.