Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
talk to
Someone should talk to him; he’s so lonely.

bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
promote
We need to promote alternatives to car traffic.

uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
publish
The publisher puts out these magazines.

pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
show off
He likes to show off his money.

uitspringen
De vis springt uit het water.
jump out
The fish jumps out of the water.

branden
Er brandt een vuur in de open haard.
burn
A fire is burning in the fireplace.

opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
look up
What you don’t know, you have to look up.

toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
increase
The population has increased significantly.

veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
cause
Alcohol can cause headaches.

knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
hug
He hugs his old father.

veranderen
Het licht veranderde in groen.
change
The light changed to green.
