Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
mix
Various ingredients need to be mixed.

verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.
improve
She wants to improve her figure.

tellen
Ze telt de munten.
count
She counts the coins.

ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
undertake
I have undertaken many journeys.

weggeven
Ze geeft haar hart weg.
give away
She gives away her heart.

beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
start running
The athlete is about to start running.

versturen
Ze wil de brief nu versturen.
send off
She wants to send the letter off now.

vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
fight
The athletes fight against each other.

opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
write down
You have to write down the password!

doorrijden
De auto rijdt door een boom.
drive through
The car drives through a tree.

controleren
Hij controleert wie daar woont.
check
He checks who lives there.
