Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

drukken
Hij drukt op de knop.
press
He presses the button.

schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
paint
She has painted her hands.

nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!
need
I’m thirsty, I need water!

voeden
De kinderen voeden het paard.
feed
The kids are feeding the horse.

uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.
invite
We invite you to our New Year’s Eve party.

stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
vote
One votes for or against a candidate.

overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
overcome
The athletes overcome the waterfall.

beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
manage
Who manages the money in your family?

vormen
We vormen samen een goed team.
form
We form a good team together.

verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
look forward
Children always look forward to snow.

bidden
Hij bidt in stilte.
pray
He prays quietly.
