Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/100011426.webp
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
influence
Don’t let yourself be influenced by others!
cms/verbs-webp/55119061.webp
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
start running
The athlete is about to start running.
cms/verbs-webp/47062117.webp
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
get by
She has to get by with little money.
cms/verbs-webp/8482344.webp
kussen
Hij kust de baby.
kiss
He kisses the baby.
cms/verbs-webp/107852800.webp
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
look
She looks through binoculars.
cms/verbs-webp/119520659.webp
ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?
bring up
How many times do I have to bring up this argument?
cms/verbs-webp/120452848.webp
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
know
She knows many books almost by heart.
cms/verbs-webp/119188213.webp
stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
vote
The voters are voting on their future today.
cms/verbs-webp/80332176.webp
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
underline
He underlined his statement.
cms/verbs-webp/42212679.webp
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
work for
He worked hard for his good grades.
cms/verbs-webp/21342345.webp
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
like
The child likes the new toy.
cms/verbs-webp/129002392.webp
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
explore
The astronauts want to explore outer space.