Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.
use
We use gas masks in the fire.

binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
let in
It was snowing outside and we let them in.

redden
De dokters konden zijn leven redden.
save
The doctors were able to save his life.

drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
Books and newspapers are being printed.

teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
go back
He can’t go back alone.

beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
protect
Children must be protected.

liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
lie
He often lies when he wants to sell something.

binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
enter
The subway has just entered the station.

beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.
begin
A new life begins with marriage.

stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
stop
You must stop at the red light.

tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
exhibit
Modern art is exhibited here.
