Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/86215362.webp
sturen
Dit bedrijf stuurt goederen over de hele wereld.
send
This company sends goods all over the world.
cms/verbs-webp/110056418.webp
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.
give a speech
The politician is giving a speech in front of many students.
cms/verbs-webp/21342345.webp
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
like
The child likes the new toy.
cms/verbs-webp/11497224.webp
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
answer
The student answers the question.
cms/verbs-webp/79404404.webp
nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!
need
I’m thirsty, I need water!
cms/verbs-webp/119188213.webp
stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
vote
The voters are voting on their future today.
cms/verbs-webp/109071401.webp
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
embrace
The mother embraces the baby’s little feet.
cms/verbs-webp/86996301.webp
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
stand up for
The two friends always want to stand up for each other.
cms/verbs-webp/119379907.webp
raden
Je moet raden wie ik ben!
guess
You have to guess who I am!
cms/verbs-webp/82604141.webp
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
throw away
He steps on a thrown-away banana peel.
cms/verbs-webp/111063120.webp
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
get to know
Strange dogs want to get to know each other.
cms/verbs-webp/111160283.webp
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
imagine
She imagines something new every day.