Vocabulary
Learn Verbs – Dutch
trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.
train
Professional athletes have to train every day.
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
criticize
The boss criticizes the employee.
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
be
You shouldn’t be sad!
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
open
Can you please open this can for me?
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.
push
The nurse pushes the patient in a wheelchair.
overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.
surpass
Whales surpass all animals in weight.
verhuizen
De buurman verhuist.
move out
The neighbor is moving out.
schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.
write all over
The artists have written all over the entire wall.
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
take back
The device is defective; the retailer has to take it back.
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
publish
Advertising is often published in newspapers.
hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.
hope
Many hope for a better future in Europe.