Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
underline
He underlined his statement.

binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
enter
The subway has just entered the station.

samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.
summarize
You need to summarize the key points from this text.

uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
spread out
He spreads his arms wide.

verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.
remove
The craftsman removed the old tiles.

ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
receive
I can receive very fast internet.

gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
go
Where are you both going?

repareren
Hij wilde de kabel repareren.
repair
He wanted to repair the cable.

verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.
improve
She wants to improve her figure.

tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
show
I can show a visa in my passport.

smaken
Dit smaakt echt goed!
taste
This tastes really good!
