Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.
comment
He comments on politics every day.

werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
work for
He worked hard for his good grades.

doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.
do for
They want to do something for their health.

samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
bring together
The language course brings students from all over the world together.

serveren
De ober serveert het eten.
serve
The waiter serves the food.

aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
arrive
The plane has arrived on time.

onderschrijven
We onderschrijven graag uw idee.
endorse
We gladly endorse your idea.

uitsluiten
De groep sluit hem uit.
exclude
The group excludes him.

opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
set aside
I want to set aside some money for later every month.

genereren
We genereren elektriciteit met wind en zonlicht.
generate
We generate electricity with wind and sunlight.

hangen
Ze hangen beide aan een tak.
hang
Both are hanging on a branch.
