Woordenlijst

Leer werkwoorden – Engels (UK)

cms/verbs-webp/40094762.webp
wake up
The alarm clock wakes her up at 10 a.m.
wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
cms/verbs-webp/115224969.webp
forgive
I forgive him his debts.
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
cms/verbs-webp/125385560.webp
wash
The mother washes her child.
wassen
De moeder wast haar kind.
cms/verbs-webp/111063120.webp
get to know
Strange dogs want to get to know each other.
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
cms/verbs-webp/110056418.webp
give a speech
The politician is giving a speech in front of many students.
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.
cms/verbs-webp/85871651.webp
need to go
I urgently need a vacation; I have to go!
moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!
cms/verbs-webp/77646042.webp
burn
You shouldn’t burn money.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
cms/verbs-webp/71883595.webp
ignore
The child ignores his mother’s words.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
cms/verbs-webp/94909729.webp
wait
We still have to wait for a month.
wachten
We moeten nog een maand wachten.
cms/verbs-webp/91930542.webp
stop
The policewoman stops the car.
stoppen
De agente stopt de auto.
cms/verbs-webp/15441410.webp
speak out
She wants to speak out to her friend.
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
cms/verbs-webp/23257104.webp
push
They push the man into the water.
duwen
Ze duwen de man het water in.