Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens
blande
Maleren blander farverne.
mengen
De schilder mengt de kleuren.
bruge
Hun brugte alle sine penge.
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
levere
Han leverer pizzaer til hjem.
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
skabe
Han har skabt en model for huset.
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
parkere
Cyklerne er parkeret foran huset.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
dække
Hun dækker sit hår.
bedekken
Ze bedekt haar haar.
sparke
Vær forsigtig, hesten kan sparke!
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
handle
Folk handler med brugte møbler.
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
træne
Hunden bliver trænet af hende.
trainen
De hond wordt door haar getraind.
løbe væk
Alle løb væk fra ilden.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
tænke
Hun skal altid tænke på ham.
denken
Ze moet altijd aan hem denken.