Woordenlijst

Leer werkwoorden – Deens

cms/verbs-webp/114993311.webp
se
Du kan se bedre med briller.
zien
Je kunt beter zien met een bril.
cms/verbs-webp/115172580.webp
bevise
Han vil bevise en matematisk formel.
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
cms/verbs-webp/91603141.webp
løbe væk
Nogle børn løber væk hjemmefra.
weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.
cms/verbs-webp/86583061.webp
betale
Hun betalte med kreditkort.
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
cms/verbs-webp/30314729.webp
stoppe
Jeg vil stoppe med at ryge fra nu af!
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
cms/verbs-webp/119269664.webp
bestå
Studenterne bestod eksamen.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
cms/verbs-webp/44848458.webp
stoppe
Du skal stoppe ved det røde lys.
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
cms/verbs-webp/114091499.webp
træne
Hunden bliver trænet af hende.
trainen
De hond wordt door haar getraind.
cms/verbs-webp/91147324.webp
belønne
Han blev belønnet med en medalje.
belonen
Hij werd beloond met een medaille.
cms/verbs-webp/56994174.webp
komme ud
Hvad kommer ud af ægget?
uitkomen
Wat komt er uit het ei?
cms/verbs-webp/103163608.webp
tælle
Hun tæller mønterne.
tellen
Ze telt de munten.
cms/verbs-webp/47802599.webp
foretrække
Mange børn foretrækker slik frem for sunde ting.
verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.