Woordenlijst

Leer werkwoorden – Deens

cms/verbs-webp/98561398.webp
blande
Maleren blander farverne.
mengen
De schilder mengt de kleuren.
cms/verbs-webp/118253410.webp
bruge
Hun brugte alle sine penge.
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
cms/verbs-webp/111892658.webp
levere
Han leverer pizzaer til hjem.
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
cms/verbs-webp/110233879.webp
skabe
Han har skabt en model for huset.
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
cms/verbs-webp/92612369.webp
parkere
Cyklerne er parkeret foran huset.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
cms/verbs-webp/125319888.webp
dække
Hun dækker sit hår.
bedekken
Ze bedekt haar haar.
cms/verbs-webp/102304863.webp
sparke
Vær forsigtig, hesten kan sparke!
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
cms/verbs-webp/98294156.webp
handle
Folk handler med brugte møbler.
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
cms/verbs-webp/114091499.webp
træne
Hunden bliver trænet af hende.
trainen
De hond wordt door haar getraind.
cms/verbs-webp/116067426.webp
løbe væk
Alle løb væk fra ilden.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
cms/verbs-webp/120128475.webp
tænke
Hun skal altid tænke på ham.
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
cms/verbs-webp/92266224.webp
slukke
Hun slukker for strømmen.
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.