Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans
geldig wees
Die visum is nie meer geldig nie.
geldig zijn
Het visum is niet meer geldig.
spring oor
Die atleet moet oor die hindernis spring.
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
bevestig
Sy kon die goeie nuus aan haar man bevestig.
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
aanbied
Wat bied jy my aan vir my vis?
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
terugvind
Ek kan my weg nie terugvind nie.
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
opsy sit
Ek wil elke maand ’n bietjie geld opsy sit vir later.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
ontvang
Ek kan baie vinnige internet ontvang.
ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
waarborg
Versekering waarborg beskerming in geval van ongelukke.
garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.
stel voor
Hy stel sy nuwe vriendin aan sy ouers voor.
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
reis
Hy hou daarvan om te reis en het baie lande gesien.
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
open
Die fees is met vuurwerke geopen.
openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.