Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

vernietig
Die tornado vernietig baie huise.
vernielen
De tornado vernielt veel huizen.

verloor
Wag, jy het jou beursie verloor!
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!

besoek
’n Ou vriend besoek haar.
bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.

hang af
Hy is blind en hang af van buite hulp.
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.

sit
Baie mense sit in die kamer.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.

hardloop uit
Sy hardloop uit met die nuwe skoene.
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.

brand
Jy moet nie geld brand nie.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.

onderstreep
Hy het sy verklaring onderstreep.
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.

belangstel
Ons kind stel baie belang in musiek.
geïnteresseerd zijn
Ons kind is erg geïnteresseerd in muziek.

dra
Hulle dra hul kinders op hulle rûe.
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.

belas
Kantoorwerk belas haar baie.
belasten
Kantoorwerk belast haar erg.
