Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/78342099.webp
geldig wees
Die visum is nie meer geldig nie.
geldig zijn
Het visum is niet meer geldig.
cms/verbs-webp/85010406.webp
spring oor
Die atleet moet oor die hindernis spring.
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
cms/verbs-webp/105224098.webp
bevestig
Sy kon die goeie nuus aan haar man bevestig.
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
cms/verbs-webp/77581051.webp
aanbied
Wat bied jy my aan vir my vis?
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
cms/verbs-webp/94796902.webp
terugvind
Ek kan my weg nie terugvind nie.
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
cms/verbs-webp/122290319.webp
opsy sit
Ek wil elke maand ’n bietjie geld opsy sit vir later.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
cms/verbs-webp/118026524.webp
ontvang
Ek kan baie vinnige internet ontvang.
ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
cms/verbs-webp/54887804.webp
waarborg
Versekering waarborg beskerming in geval van ongelukke.
garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.
cms/verbs-webp/79322446.webp
stel voor
Hy stel sy nuwe vriendin aan sy ouers voor.
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
cms/verbs-webp/130770778.webp
reis
Hy hou daarvan om te reis en het baie lande gesien.
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
cms/verbs-webp/109434478.webp
open
Die fees is met vuurwerke geopen.
openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.
cms/verbs-webp/70055731.webp
vertrek
Die trein vertrek.
vertrekken
De trein vertrekt.