Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/59066378.webp
let op
’n Mens moet op die verkeerstekens let.
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.
cms/verbs-webp/110056418.webp
’n toespraak gee
Die politikus gee ’n toespraak voor baie studente.
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.
cms/verbs-webp/115291399.webp
wil hê
Hy wil te veel hê!
willen
Hij wil te veel!
cms/verbs-webp/40946954.webp
sorteer
Hy hou daarvan om sy posseëls te sorteer.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
cms/verbs-webp/58993404.webp
huis toe gaan
Hy gaan huis toe na die werk.
naar huis gaan
Hij gaat na het werk naar huis.
cms/verbs-webp/104849232.webp
geboorte gee
Sy sal binnekort geboorte gee.
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
cms/verbs-webp/83661912.webp
voorberei
Hulle berei ’n heerlike maaltyd voor.
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
cms/verbs-webp/66441956.webp
neerskryf
Jy moet die wagwoord neerskryf!
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
cms/verbs-webp/109542274.webp
deurlaat
Moet vlugtelinge by die grense deurgelaat word?
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
cms/verbs-webp/85871651.webp
moet gaan
Ek het dringend vakansie nodig; ek moet gaan!
moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!
cms/verbs-webp/101765009.webp
vergesel
Die hond vergesel hulle.
begeleiden
De hond begeleidt hen.
cms/verbs-webp/108218979.webp
moet
Hy moet hier afklim.
moeten
Hij moet hier uitstappen.