Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/90321809.webp
geld uitgee
Ons moet baie geld aan herstelwerk spandeer.
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
cms/verbs-webp/859238.webp
oefen
Sy oefen ’n ongewone beroep uit.
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
cms/verbs-webp/101945694.webp
uitslaap
Hulle wil eindelik een aand lank uitslaap.
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
cms/verbs-webp/83548990.webp
terugkeer
Die boemerang het teruggekeer.
terugkomen
De boemerang kwam terug.
cms/verbs-webp/115113805.webp
gesels
Hulle gesels met mekaar.
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
cms/verbs-webp/107996282.webp
verwys
Die onderwyser verwys na die voorbeeld op die bord.
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
cms/verbs-webp/119235815.webp
liefhê
Sy is regtig lief vir haar perd.
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
cms/verbs-webp/17624512.webp
gewoond raak
Kinders moet gewoond raak aan tandeborsel.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
cms/verbs-webp/72855015.webp
ontvang
Sy het ’n baie mooi geskenk ontvang.
ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.
cms/verbs-webp/119404727.webp
doen
Jy moes dit ’n uur gelede gedoen het!
doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!
cms/verbs-webp/103910355.webp
sit
Baie mense sit in die kamer.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
cms/verbs-webp/59552358.webp
bestuur
Wie bestuur die geld in jou gesin?
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?