Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans
saamwerk
Ons werk saam as ’n span.
samenwerken
We werken samen als een team.
verander
Die lig het groen verander.
veranderen
Het licht veranderde in groen.
oorlaat
Die eienaars laat hulle honde vir my oor vir ’n stap.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
neem
Sy moet baie medikasie neem.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
begin
’n Nuwe lewe begin met huwelik.
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.
uitsoek
Sy soek ’n nuwe sonbril uit.
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
haat
Die twee seuns haat mekaar.
haten
De twee jongens haten elkaar.
beskerm
Kinders moet beskerm word.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
raak
Die boer raak sy plante aan.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
ooplaat
Wie die vensters ooplaat, nooi inbrekers uit!
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!
agtervolg
Die cowboy agtervolg die perde.
achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.