Woordenlijst

Leer werkwoorden – Pools

cms/verbs-webp/40946954.webp
sortować
Lubi sortować swoje znaczki.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
cms/verbs-webp/81885081.webp
palić
Zapalił zapałkę.
aansteken
Hij stak een lucifer aan.
cms/verbs-webp/59121211.webp
zadzwonić
Kto zadzwonił do drzwi?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
cms/verbs-webp/105681554.webp
powodować
Cukier powoduje wiele chorób.
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.
cms/verbs-webp/88597759.webp
naciskać
On naciska przycisk.
drukken
Hij drukt op de knop.
cms/verbs-webp/74908730.webp
powodować
Zbyt wielu ludzi szybko powoduje chaos.
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
cms/verbs-webp/123844560.webp
chronić
Kask ma chronić przed wypadkami.
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
cms/verbs-webp/67880049.webp
puścić
Nie możesz puścić uchwytu!
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
cms/verbs-webp/26758664.webp
oszczędzać
Moje dzieci oszczędzają własne pieniądze.
sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
cms/verbs-webp/118026524.webp
otrzymać
Mogę otrzymać bardzo szybki internet.
ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
cms/verbs-webp/99769691.webp
przechodzić obok
Pociąg przechodzi obok nas.
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
cms/verbs-webp/96531863.webp
przejść
Czy kot może przejść przez tę dziurę?
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?