Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/91930542.webp
detener
La mujer policía detiene el coche.
stoppen
De agente stopt de auto.
cms/verbs-webp/50772718.webp
cancelar
El contrato ha sido cancelado.
annuleren
Het contract is geannuleerd.
cms/verbs-webp/124274060.webp
dejar
Ella me dejó una rebanada de pizza.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
cms/verbs-webp/119913596.webp
dar
El padre quiere darle a su hijo algo de dinero extra.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
cms/verbs-webp/123211541.webp
nevar
Hoy ha nevado mucho.
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
cms/verbs-webp/120900153.webp
salir
Los niños finalmente quieren salir.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
cms/verbs-webp/123380041.webp
suceder
¿Le sucedió algo en el accidente laboral?
overkomen
Is hem iets overkomen tijdens het werkongeluk?
cms/verbs-webp/104135921.webp
entrar
Él entra en la habitación del hotel.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
cms/verbs-webp/18316732.webp
atravesar
El coche atraviesa un árbol.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
cms/verbs-webp/85010406.webp
saltar
El atleta debe saltar el obstáculo.
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
cms/verbs-webp/83548990.webp
regresar
El bumerán regresó.
terugkomen
De boemerang kwam terug.
cms/verbs-webp/28787568.webp
perderse
¡Hoy se me perdió mi llave!
verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!