Vocabulario

Aprender verbos – neerlandés

cms/verbs-webp/117953809.webp
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
soportar
Ella no puede soportar el canto.
cms/verbs-webp/91997551.webp
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
entender
No se puede entender todo sobre las computadoras.
cms/verbs-webp/91367368.webp
wandelen
De familie gaat op zondag wandelen.
pasear
La familia pasea los domingos.
cms/verbs-webp/26758664.webp
sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
ahorrar
Mis hijos han ahorrado su propio dinero.
cms/verbs-webp/84506870.webp
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.
emborracharse
Él se emborracha casi todas las noches.
cms/verbs-webp/68779174.webp
vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.
representar
Los abogados representan a sus clientes en la corte.
cms/verbs-webp/68212972.webp
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
hablar
Quien sepa algo puede hablar en clase.
cms/verbs-webp/75508285.webp
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
esperar con ilusión
Los niños siempre esperan con ilusión la nieve.
cms/verbs-webp/93221270.webp
verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.
perderse
Me perdí en el camino.
cms/verbs-webp/123786066.webp
drinken
Ze drinkt thee.
beber
Ella bebe té.
cms/verbs-webp/120655636.webp
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
actualizar
Hoy en día, tienes que actualizar constantemente tu conocimiento.
cms/verbs-webp/859238.webp
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
ejercer
Ella ejerce una profesión inusual.