Vocabulario

Aprender verbos – neerlandés

cms/verbs-webp/106608640.webp
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
usar
Incluso los niños pequeños usan tabletas.
cms/verbs-webp/59121211.webp
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
sonar
¿Quién sonó el timbre?
cms/verbs-webp/123213401.webp
haten
De twee jongens haten elkaar.
odiar
Los dos niños se odian.
cms/verbs-webp/80552159.webp
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
funcionar
La motocicleta está rota; ya no funciona.
cms/verbs-webp/78309507.webp
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
recortar
Las formas necesitan ser recortadas.
cms/verbs-webp/123648488.webp
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
pasar por
Los médicos pasan por el paciente todos los días.
cms/verbs-webp/117491447.webp
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.
depender
Él es ciego y depende de ayuda externa.
cms/verbs-webp/102823465.webp
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
mostrar
Puedo mostrar una visa en mi pasaporte.
cms/verbs-webp/61826744.webp
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
crear
¿Quién creó la Tierra?
cms/verbs-webp/63457415.webp
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
simplificar
Hay que simplificar las cosas complicadas para los niños.
cms/verbs-webp/122153910.webp
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
dividir
Se dividen las tareas del hogar entre ellos.
cms/verbs-webp/87153988.webp
bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
promover
Necesitamos promover alternativas al tráfico de coches.