Vocabulario

Aprender verbos – neerlandés

cms/verbs-webp/108520089.webp
bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.
contener
El pescado, el queso y la leche contienen mucha proteína.
cms/verbs-webp/120254624.webp
leiden
Hij leidt graag een team.
liderar
Le gusta liderar un equipo.
cms/verbs-webp/44518719.webp
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
caminar
No se debe caminar por este sendero.
cms/verbs-webp/129235808.webp
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
escuchar
Le gusta escuchar el vientre de su esposa embarazada.
cms/verbs-webp/108218979.webp
moeten
Hij moet hier uitstappen.
deber
Él debe bajarse aquí.
cms/verbs-webp/83776307.webp
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
mudar
Mi sobrino se está mudando.
cms/verbs-webp/99392849.webp
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
quitar
¿Cómo se puede quitar una mancha de vino tinto?
cms/verbs-webp/120259827.webp
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
criticar
El jefe critica al empleado.
cms/verbs-webp/101556029.webp
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
rechazar
El niño rechaza su comida.
cms/verbs-webp/78073084.webp
liggen
Ze waren moe en gingen liggen.
acostarse
Estaban cansados y se acostaron.
cms/verbs-webp/119235815.webp
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
amar
Realmente ama a su caballo.
cms/verbs-webp/19584241.webp
ter beschikking hebben
Kinderen hebben alleen zakgeld ter beschikking.
disponer
Los niños solo disponen de dinero de bolsillo.