Vocabulario

Aprender verbos – neerlandés

cms/verbs-webp/82604141.webp
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
tirar
Él pisa una cáscara de plátano tirada.
cms/verbs-webp/79046155.webp
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
repetir
¿Puedes repetir eso por favor?
cms/verbs-webp/118232218.webp
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
proteger
Los niños deben ser protegidos.
cms/verbs-webp/93697965.webp
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
circular
Los coches circulan en círculo.
cms/verbs-webp/55119061.webp
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
correr
El atleta está a punto de empezar a correr.