Vocabulario

Aprender verbos – neerlandés

cms/verbs-webp/50772718.webp
annuleren
Het contract is geannuleerd.
cancelar
El contrato ha sido cancelado.
cms/verbs-webp/99769691.webp
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
pasar
El tren nos está pasando.
cms/verbs-webp/108580022.webp
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
regresar
El padre ha regresado de la guerra.
cms/verbs-webp/121820740.webp
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
empezar
Los excursionistas empezaron temprano en la mañana.
cms/verbs-webp/120978676.webp
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
quemar
El fuego quemará gran parte del bosque.
cms/verbs-webp/116610655.webp
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
construir
¿Cuándo se construyó la Gran Muralla China?
cms/verbs-webp/62175833.webp
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
descubrir
Los marineros han descubierto una nueva tierra.
cms/verbs-webp/112755134.webp
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
llamar
Solo puede llamar durante su hora de almuerzo.
cms/verbs-webp/51465029.webp
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
atrasar
El reloj atrasa unos minutos.
cms/verbs-webp/82845015.webp
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
informar
Todos a bordo informan al capitán.
cms/verbs-webp/30793025.webp
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
presumir
Le gusta presumir de su dinero.
cms/verbs-webp/92612369.webp
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
aparcar
Las bicicletas están aparcadas frente a la casa.