Vocabulario

Aprender verbos – neerlandés

cms/verbs-webp/111792187.webp
kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.
elegir
Es difícil elegir al correcto.
cms/verbs-webp/119425480.webp
denken
Je moet veel denken bij schaken.
pensar
Tienes que pensar mucho en el ajedrez.
cms/verbs-webp/84847414.webp
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
cuidar
Nuestro hijo cuida muy bien de su nuevo coche.
cms/verbs-webp/121870340.webp
rennen
De atleet rent.
correr
El atleta corre.
cms/verbs-webp/113393913.webp
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
aparcar
Los taxis han aparcado en la parada.
cms/verbs-webp/82095350.webp
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.
empujar
La enfermera empuja al paciente en una silla de ruedas.
cms/verbs-webp/105854154.webp
begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.
limitar
Las vallas limitan nuestra libertad.
cms/verbs-webp/96571673.webp
schilderen
Hij schildert de muur wit.
pintar
Él está pintando la pared de blanco.
cms/verbs-webp/121180353.webp
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
perder
Espera, ¡has perdido tu billetera!
cms/verbs-webp/122398994.webp
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
matar
Ten cuidado, puedes matar a alguien con ese hacha.
cms/verbs-webp/106851532.webp
elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.
mirarse
Se miraron durante mucho tiempo.
cms/verbs-webp/62069581.webp
sturen
Ik stuur je een brief.
enviar
Te estoy enviando una carta.