Vocabulario

Aprender verbos – neerlandés

cms/verbs-webp/112407953.webp
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
escuchar
Ella escucha y oye un sonido.
cms/verbs-webp/63351650.webp
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
cancelar
El vuelo está cancelado.
cms/verbs-webp/99169546.webp
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.
mirar
Todos están mirando sus teléfonos.
cms/verbs-webp/47737573.webp
geïnteresseerd zijn
Ons kind is erg geïnteresseerd in muziek.
estar interesado
Nuestro hijo está muy interesado en la música.
cms/verbs-webp/108350963.webp
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
enriquecer
Las especias enriquecen nuestra comida.
cms/verbs-webp/117658590.webp
uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.
extinguirse
Hoy en día muchos animales se han extinguido.
cms/verbs-webp/124458146.webp
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
dejar
Los propietarios me dejan sus perros para pasear.
cms/verbs-webp/90292577.webp
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
atravesar
El agua estaba demasiado alta; el camión no pudo atravesar.
cms/verbs-webp/57481685.webp
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
repetir
El estudiante ha repetido un año.
cms/verbs-webp/68841225.webp
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
entender
¡No puedo entenderte!
cms/verbs-webp/100466065.webp
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.
omitir
Puedes omitir el azúcar en el té.
cms/verbs-webp/101945694.webp
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
dormir
Quieren finalmente dormir hasta tarde una noche.