Vocabulario

Aprender verbos – neerlandés

cms/verbs-webp/120870752.webp
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
sacar
¿Cómo va a sacar ese pez grande?
cms/verbs-webp/120655636.webp
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
actualizar
Hoy en día, tienes que actualizar constantemente tu conocimiento.
cms/verbs-webp/63244437.webp
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.
cubrir
Ella cubre su cara.
cms/verbs-webp/119335162.webp
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
mover
Es saludable moverse mucho.
cms/verbs-webp/81025050.webp
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
luchar
Los atletas luchan entre sí.
cms/verbs-webp/117658590.webp
uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.
extinguirse
Hoy en día muchos animales se han extinguido.
cms/verbs-webp/114272921.webp
drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.
conducir
Los vaqueros conducen el ganado con caballos.
cms/verbs-webp/127554899.webp
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
preferir
Nuestra hija no lee libros; prefiere su teléfono.
cms/verbs-webp/41935716.webp
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
perderse
Es fácil perderse en el bosque.
cms/verbs-webp/98294156.webp
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
comerciar
La gente comercia con muebles usados.
cms/verbs-webp/101630613.webp
doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.
buscar
El ladrón busca en la casa.
cms/verbs-webp/93221270.webp
verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.
perderse
Me perdí en el camino.