Vocabulario
Aprender verbos – neerlandés

meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
pensar junto
Tienes que pensar junto en los juegos de cartas.

belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
gravar
Las empresas son gravadas de diversas maneras.

geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
dar
El padre quiere darle a su hijo algo de dinero extra.

binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
dejar entrar
Nunca se debe dejar entrar a extraños.

verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.
salir
Muchos ingleses querían salir de la UE.

veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.
causar
El azúcar causa muchas enfermedades.

luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
escuchar
Le gusta escuchar el vientre de su esposa embarazada.

genieten
Ze geniet van het leven.
disfrutar
Ella disfruta de la vida.

schilderen
Hij schildert de muur wit.
pintar
Él está pintando la pared de blanco.

loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
soltar
¡No debes soltar el agarre!

melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
informar
Todos a bordo informan al capitán.
