Vocabulario
Aprender verbos – neerlandés

beginnen
School begint net voor de kinderen.
empezar
La escuela está a punto de empezar para los niños.

veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
causar
El alcohol puede causar dolores de cabeza.

annuleren
De vlucht is geannuleerd.
cancelar
El vuelo está cancelado.

uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
dormir
Quieren finalmente dormir hasta tarde una noche.

vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
olvidar
Ella ya ha olvidado su nombre.

sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
dejar
La sorpresa la dejó sin palabras.

schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
pintar
Quiero pintar mi apartamento.

tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
yacer
Ahí está el castillo, ¡yace justo enfrente!

eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
acordar
Los vecinos no pudieron acordar sobre el color.

belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
gravar
Las empresas son gravadas de diversas maneras.

uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
salir
A las chicas les gusta salir juntas.
