Vocabulario

Aprender verbos – neerlandés

cms/verbs-webp/89025699.webp
dragen
De ezel draagt een zware last.
llevar
El burro lleva una carga pesada.
cms/verbs-webp/108286904.webp
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
beber
Las vacas beben agua del río.
cms/verbs-webp/67232565.webp
eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
acordar
Los vecinos no pudieron acordar sobre el color.
cms/verbs-webp/96668495.webp
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
imprimir
Se están imprimiendo libros y periódicos.
cms/verbs-webp/89084239.webp
verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.
reducir
Definitivamente necesito reducir mis costos de calefacción.
cms/verbs-webp/100634207.webp
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
explicar
Ella le explica cómo funciona el dispositivo.
cms/verbs-webp/44848458.webp
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
detener
Debes detenerte en la luz roja.
cms/verbs-webp/114091499.webp
trainen
De hond wordt door haar getraind.
entrenar
El perro es entrenado por ella.
cms/verbs-webp/35137215.webp
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
golpear
Los padres no deben golpear a sus hijos.
cms/verbs-webp/113671812.webp
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
compartir
Necesitamos aprender a compartir nuestra riqueza.
cms/verbs-webp/123211541.webp
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
nevar
Hoy ha nevado mucho.
cms/verbs-webp/1502512.webp
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
leer
No puedo leer sin gafas.