Vocabulario
Aprender verbos – neerlandés

veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.
cambiar
Mucho ha cambiado debido al cambio climático.

verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.
reducir
Definitivamente necesito reducir mis costos de calefacción.

draaien
Je mag naar links draaien.
girar
Puedes girar a la izquierda.

opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
apartar
Quiero apartar algo de dinero para más tarde cada mes.

denken
Ze moet altijd aan hem denken.
pensar
Ella siempre tiene que pensar en él.

missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.
fallar
Ella falló una cita importante.

stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
votar
Se vota a favor o en contra de un candidato.

schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
patear
En artes marciales, debes poder patear bien.

vernielen
De tornado vernielt veel huizen.
destruir
El tornado destruye muchas casas.

opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
buscar
Lo que no sabes, tienes que buscarlo.

beginnen
School begint net voor de kinderen.
empezar
La escuela está a punto de empezar para los niños.
