Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans

corregir
El profesor corrige los ensayos de los estudiantes.
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.

sorprender
Ella sorprendió a sus padres con un regalo.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.

informar
Todos a bordo informan al capitán.
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.

alimentar
Los niños alimentan al caballo.
voeden
De kinderen voeden het paard.

abrir
¿Puedes abrir esta lata por favor?
openen
Kun je dit blikje voor me openen?

ver
Puedes ver mejor con gafas.
zien
Je kunt beter zien met een bril.

atrever
No me atrevo a saltar al agua.
durven
Ik durf niet in het water te springen.

aceptar
No puedo cambiar eso, tengo que aceptarlo.
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.

cubrir
Ella cubre su cabello.
bedekken
Ze bedekt haar haar.

responder
El estudiante responde a la pregunta.
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.

mirar
Ella mira a través de un agujero.
kijken
Ze kijkt door een gat.
