Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/4706191.webp
practicar
La mujer practica yoga.
oefenen
De vrouw beoefent yoga.
cms/verbs-webp/84506870.webp
emborracharse
Él se emborracha casi todas las noches.
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.
cms/verbs-webp/20225657.webp
exigir
Mi nieto me exige mucho.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
cms/verbs-webp/51119750.webp
orientarse
Me oriento bien en un laberinto.
de weg vinden
Ik kan goed de weg vinden in een labyrint.
cms/verbs-webp/118868318.webp
gustar
A ella le gusta más el chocolate que las verduras.
houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
cms/verbs-webp/123203853.webp
causar
El alcohol puede causar dolores de cabeza.
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
cms/verbs-webp/79404404.webp
necesitar
¡Tengo sed, necesito agua!
nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!
cms/verbs-webp/67955103.webp
comer
Las gallinas están comiendo los granos.
eten
De kippen eten de granen.
cms/verbs-webp/44518719.webp
caminar
No se debe caminar por este sendero.
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
cms/verbs-webp/102304863.webp
patear
¡Cuidado, el caballo puede patear!
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
cms/verbs-webp/59552358.webp
gestionar
¿Quién gestiona el dinero en tu familia?
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
cms/verbs-webp/8451970.webp
discutir
Los colegas discuten el problema.
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.