Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/99769691.webp
pasar
El tren nos está pasando.
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
cms/verbs-webp/81740345.webp
resumir
Necesitas resumir los puntos clave de este texto.
samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.
cms/verbs-webp/79322446.webp
presentar
Él está presentando a su nueva novia a sus padres.
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
cms/verbs-webp/123834435.webp
devolver
El dispositivo está defectuoso; el minorista tiene que devolverlo.
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
cms/verbs-webp/116877927.webp
instalar
Mi hija quiere instalar su departamento.
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.
cms/verbs-webp/124740761.webp
detener
La mujer detiene un coche.
stoppen
De vrouw stopt een auto.
cms/verbs-webp/62069581.webp
enviar
Te estoy enviando una carta.
sturen
Ik stuur je een brief.
cms/verbs-webp/63351650.webp
cancelar
El vuelo está cancelado.
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
cms/verbs-webp/132125626.webp
persuadir
A menudo tiene que persuadir a su hija para que coma.
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
cms/verbs-webp/102238862.webp
visitar
Una vieja amiga la visita.
bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.
cms/verbs-webp/105875674.webp
patear
En artes marciales, debes poder patear bien.
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
cms/verbs-webp/104849232.webp
dar a luz
Ella dará a luz pronto.
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.