Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)

harvest
We harvested a lot of wine.
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.

run away
Some kids run away from home.
weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.

show off
He likes to show off his money.
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.

expect
My sister is expecting a child.
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.

imagine
She imagines something new every day.
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.

carry
The donkey carries a heavy load.
dragen
De ezel draagt een zware last.

take care of
Our janitor takes care of snow removal.
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.

stop
The policewoman stops the car.
stoppen
De agente stopt de auto.

stand
The mountain climber is standing on the peak.
staan
De bergbeklimmer staat op de top.

open
The safe can be opened with the secret code.
openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.

call
The boy calls as loud as he can.
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
