Woordenlijst
Leer werkwoorden – Lets
ienākt
Viņš ienāk viesnīcas numurā.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
nākt pie tevis
Veiksme nāk pie tevis.
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
ierasties
Viņš ieradās tieši laikā.
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.
dot
Tēvs grib dot dēlam papildus naudu.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
klausīties
Bērni labprāt klausās viņas stāstos.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
šķirot
Viņam patīk šķirot savus pastmarkas.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
pārstāvēt
Advokāti tiesā pārstāv savus klientus.
vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.
pierādīt
Viņš vēlas pierādīt matemātisko formulu.
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
čalot
Lapas čalo zem manām kājām.
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
noplūkt
Viņa noplūca ābolu.
plukken
Ze plukte een appel.
nogalināt
Esiet uzmanīgi, ar to cirvi var kādu nogalināt!
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!