Woordenlijst
Leer werkwoorden – Kroatisch

visjeti
Oboje vise na grani.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.

graditi
Djeca grade visoki toranj.
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.

morati
Ovdje mora izaći.
moeten
Hij moet hier uitstappen.

svidjeti se
Djetetu se sviđa nova igračka.
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.

dostaviti
On dostavlja pizze kućama.
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.

koristiti
Ona svakodnevno koristi kozmetičke proizvode.
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.

utjecati
Ne dajte da vas drugi utječu!
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!

smanjiti
Definitivno moram smanjiti troškove grijanja.
verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.

znati
Ona zna mnoge knjige gotovo napamet.
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.

trčati
Sportaš trči.
rennen
De atleet rent.

ostaviti bez riječi
Iznenadi je ostavila bez riječi.
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
