Woordenlijst
Leer werkwoorden – Kroatisch

seliti
Moj nećak se seli.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.

dodirnuti
Nježno ju je dodirnuo.
aanraken
Hij raakte haar teder aan.

završiti
Svakodnevno završava svoju jogging rutu.
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.

predložiti
Žena svom prijatelju nešto predlaže.
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.

plakati
Dijete plače u kadi.
huilen
Het kind huilt in het bad.

pripadati
Moja žena mi pripada.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.

pregaziti
Biciklist je pregazio automobil.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.

postaviti
Morate postaviti sat.
instellen
Je moet de klok instellen.

ukloniti
Kako se može ukloniti mrlja od crnog vina?
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?

ispasti
Ovaj put nije ispalo.
lukken
Deze keer is het niet gelukt.

spajati
Ovaj most spaja dvije četvrti.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
