Woordenlijst
Leer werkwoorden – Catalaans
llençar
Ell trepitja una pell de plàtan llençada al terra.
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
decidir
Ella no pot decidir quines sabates posar-se.
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
tornar a trucar
Si us plau, torna’m a trucar demà.
terugbellen
Bel me morgen alstublieft terug.
desenvolupar
Estan desenvolupant una nova estratègia.
ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.
girar
Ella gira la carn.
draaien
Ze draait het vlees.
rebutjar
El nen rebutja el seu menjar.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
passar la nit
Estem passant la nit a l’cotxe.
overnachten
We overnachten in de auto.
muntar
Ells muntan tan ràpid com poden.
rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.
enviar
Ella vol enviar la carta ara.
versturen
Ze wil de brief nu versturen.
compartir
Hem d’aprendre a compartir la nostra riquesa.
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
casar-se
La parella s’acaba de casar.
trouwen
Het stel is net getrouwd.