Woordenlijst

Leer werkwoorden – Ests

cms/verbs-webp/101890902.webp
tootma
Me toodame oma mett.
produceren
We produceren onze eigen honing.
cms/verbs-webp/95625133.webp
armastama
Ta armastab oma kassi väga.
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
cms/verbs-webp/80325151.webp
lõpetama
Nad on lõpetanud raske ülesande.
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
cms/verbs-webp/35071619.webp
mööda minema
Kaks inimest lähevad teineteisest mööda.
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
cms/verbs-webp/97784592.webp
tähelepanu pöörama
Tänavamärkidele peab tähelepanu pöörama.
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
cms/verbs-webp/83661912.webp
valmistama
Nad valmistavad maitsvat sööki.
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
cms/verbs-webp/46565207.webp
valmistama
Ta valmistas talle suurt rõõmu.
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
cms/verbs-webp/85860114.webp
edasi minema
Sa ei saa sellest punktist edasi minna.
verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.
cms/verbs-webp/23257104.webp
lükkama
Nad lükkasid mehe vette.
duwen
Ze duwen de man het water in.
cms/verbs-webp/112444566.webp
rääkima
Keegi peaks temaga rääkima; ta on nii üksildane.
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
cms/verbs-webp/89635850.webp
valima
Ta võttis telefoni ja valis numbri.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
cms/verbs-webp/66787660.webp
värvima
Ma tahan oma korterit värvida.
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.