Woordenlijst
Leer werkwoorden – Ests

nimetama
Kui palju riike oskad sa nimetada?
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?

katma
Vesiroosid katab vee.
bedekken
De waterlelies bedekken het water.

rääkima
Kinos ei tohiks liiga valjult rääkida.
spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.

kõlama
Tema hääl kõlab fantastiliselt.
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.

lisama
Ta lisab kohvile natuke piima.
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.

kolima
Mu vennapoeg kolib.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.

parkima
Jalgrattad on maja ees parkitud.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.

edendama
Peame edendama alternatiive autoliiklusele.
bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.

kontrollima
Hambaarst kontrollib hambaid.
controleren
De tandarts controleert de tanden.

teadma
Laps teab oma vanemate tülist.
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.

näitama
Ma saan näidata oma passis viisat.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
