Woordenlijst

Leer werkwoorden – Ests

cms/verbs-webp/89635850.webp
valima
Ta võttis telefoni ja valis numbri.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
cms/verbs-webp/67035590.webp
hüppama
Ta hüppas vette.
springen
Hij sprong in het water.
cms/verbs-webp/77572541.webp
eemaldama
Käsitööline eemaldas vanad plaadid.
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.
cms/verbs-webp/28787568.webp
kaduma
Mu võti kadus täna ära!
verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!
cms/verbs-webp/63868016.webp
tagasi tooma
Koer toob mänguasja tagasi.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
cms/verbs-webp/102823465.webp
näitama
Ma saan näidata oma passis viisat.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
cms/verbs-webp/14606062.webp
õigustatud olema
Eakad inimesed on pensioni saamise õigusega.
recht hebben op
Ouderen hebben recht op een pensioen.
cms/verbs-webp/61162540.webp
käivitama
Suits käivitas häiresüsteemi.
activeren
De rook activeerde het alarm.
cms/verbs-webp/123213401.webp
vihkama
Need kaks poissi vihkavad teineteist.
haten
De twee jongens haten elkaar.
cms/verbs-webp/79322446.webp
tutvustama
Ta tutvustab oma uut tüdrukut oma vanematele.
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
cms/verbs-webp/118232218.webp
kaitsma
Lapsi tuleb kaitsta.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
cms/verbs-webp/111892658.webp
toimetama
Ta toimetab pitsasid kodudesse.
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.