Woordenlijst

Leer werkwoorden – Ests

cms/verbs-webp/98977786.webp
nimetama
Kui palju riike oskad sa nimetada?
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
cms/verbs-webp/114379513.webp
katma
Vesiroosid katab vee.
bedekken
De waterlelies bedekken het water.
cms/verbs-webp/38753106.webp
rääkima
Kinos ei tohiks liiga valjult rääkida.
spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.
cms/verbs-webp/104820474.webp
kõlama
Tema hääl kõlab fantastiliselt.
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
cms/verbs-webp/130814457.webp
lisama
Ta lisab kohvile natuke piima.
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
cms/verbs-webp/83776307.webp
kolima
Mu vennapoeg kolib.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
cms/verbs-webp/92612369.webp
parkima
Jalgrattad on maja ees parkitud.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
cms/verbs-webp/87153988.webp
edendama
Peame edendama alternatiive autoliiklusele.
bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
cms/verbs-webp/118549726.webp
kontrollima
Hambaarst kontrollib hambaid.
controleren
De tandarts controleert de tanden.
cms/verbs-webp/32685682.webp
teadma
Laps teab oma vanemate tülist.
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
cms/verbs-webp/102823465.webp
näitama
Ma saan näidata oma passis viisat.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
cms/verbs-webp/127554899.webp
eelistama
Meie tütar ei loe raamatuid; ta eelistab oma telefoni.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.