Sõnavara

Õppige tegusõnu – hollandi

cms/verbs-webp/120900153.webp
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
välja minema
Lapsed tahavad lõpuks välja minna.
cms/verbs-webp/118008920.webp
beginnen
School begint net voor de kinderen.
algama
Kool algab lastele just praegu.
cms/verbs-webp/118026524.webp
ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
saama
Ma saan väga kiiret internetti.
cms/verbs-webp/40946954.webp
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
sorteerima
Talle meeldib oma marke sorteerida.
cms/verbs-webp/95056918.webp
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
juhtima
Ta juhib tüdrukut käest.
cms/verbs-webp/122079435.webp
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
suurendama
Ettevõte on suurendanud oma tulu.
cms/verbs-webp/17624512.webp
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
harjuma
Lapsed peavad harjuma hammaste pesemisega.
cms/verbs-webp/44848458.webp
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
peatuma
Sa pead punase tule juures peatuma.
cms/verbs-webp/106997420.webp
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
puutumatuna jätma
Loodust jäeti puutumata.
cms/verbs-webp/106787202.webp
thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!
koju tulema
Isa on lõpuks koju tulnud!
cms/verbs-webp/109157162.webp
gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.
kergelt tulema
Surfamine tuleb talle kergelt.
cms/verbs-webp/105681554.webp
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.
põhjustama
Suhkur põhjustab palju haigusi.