Sõnavara

Õppige tegusõnu – hollandi

cms/verbs-webp/22225381.webp
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
lahkuma
Laev lahkub sadamast.
cms/verbs-webp/125884035.webp
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
üllatama
Ta üllatas oma vanemaid kingitusega.
cms/verbs-webp/92384853.webp
geschikt zijn
Het pad is niet geschikt voor fietsers.
sobima
Tee ei sobi jalgratturitele.
cms/verbs-webp/78342099.webp
geldig zijn
Het visum is niet meer geldig.
kehtima
Viisa ei kehti enam.
cms/verbs-webp/123203853.webp
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
põhjustama
Alkohol võib põhjustada peavalu.
cms/verbs-webp/128782889.webp
verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.
imestama
Ta imestas, kui sai uudiseid.
cms/verbs-webp/125376841.webp
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
vaatama
Puhkusel vaatasin paljusid vaatamisväärsusi.
cms/verbs-webp/122789548.webp
geven
Wat heeft haar vriend haar voor haar verjaardag gegeven?
andma
Mida tema poiss-sõber andis talle sünnipäevaks?
cms/verbs-webp/115291399.webp
willen
Hij wil te veel!
tahtma
Ta tahab liiga palju!
cms/verbs-webp/122638846.webp
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
sõnatuks jätma
Üllatus jättis ta sõnatuks.
cms/verbs-webp/124320643.webp
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
raskeks pidama
Mõlemad leiavad hüvasti jätta raske olevat.
cms/verbs-webp/41935716.webp
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
ära eksima
Metsas on kerge ära eksida.