Sõnavara

Õppige tegusõnu – hollandi

cms/verbs-webp/115207335.webp
openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
avama
Seifi saab avada salakoodiga.
cms/verbs-webp/60395424.webp
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
ringi hüppama
Laps hüppab rõõmsalt ringi.
cms/verbs-webp/115520617.webp
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
üle sõitma
Auto sõitis jalgratturi üle.
cms/verbs-webp/95655547.webp
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
ette laskma
Keegi ei taha lasta tal supermarketi kassas ette minna.
cms/verbs-webp/120128475.webp
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
mõtlema
Ta peab teda alati mõtlema.
cms/verbs-webp/61575526.webp
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
teed andma
Paljud vanad majad peavad uutele teed andma.
cms/verbs-webp/124274060.webp
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
jätma
Ta jättis mulle ühe pitsaviilu.
cms/verbs-webp/130770778.webp
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
reisima
Talle meeldib reisida ja ta on näinud paljusid riike.
cms/verbs-webp/41918279.webp
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
ära jooksma
Meie poeg tahtis kodust ära joosta.
cms/verbs-webp/84365550.webp
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
transportima
Veoauto transpordib kaupu.
cms/verbs-webp/129002392.webp
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
uurima
Astronaudid tahavad uurida kosmost.
cms/verbs-webp/63351650.webp
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
tühistama
Lend on tühistatud.