Sõnavara

Õppige tegusõnu – hollandi

cms/verbs-webp/90773403.webp
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
järgima
Minu koer järgneb mulle, kui jooksen.
cms/verbs-webp/121870340.webp
rennen
De atleet rent.
jooksma
Sportlane jookseb.
cms/verbs-webp/62175833.webp
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
avastama
Meremehed on avastanud uue maa.
cms/verbs-webp/15441410.webp
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
avalduma
Ta soovib oma sõbrale avalduda.
cms/verbs-webp/119235815.webp
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
armastama
Ta tõesti armastab oma hobust.
cms/verbs-webp/104825562.webp
instellen
Je moet de klok instellen.
seadistama
Sa pead kella seadistama.
cms/verbs-webp/93031355.webp
durven
Ik durf niet in het water te springen.
julgema
Ma ei julge vette hüpata.
cms/verbs-webp/121180353.webp
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
kaotama
Oota, oled oma rahakoti kaotanud!
cms/verbs-webp/51119750.webp
de weg vinden
Ik kan goed de weg vinden in een labyrint.
tee leidma
Ma oskan labürindis hästi oma teed leida.
cms/verbs-webp/42212679.webp
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
töötama
Ta töötas oma head hinnete nimel kõvasti.
cms/verbs-webp/125116470.webp
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
usaldama
Me kõik usaldame teineteist.
cms/verbs-webp/123953850.webp
redden
De dokters konden zijn leven redden.
päästma
Arstid suutsid ta elu päästa.