Sõnavara

Õppige tegusõnu – hollandi

cms/verbs-webp/99951744.webp
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
kahtlustama
Ta kahtlustab, et see on tema tüdruk.
cms/verbs-webp/41935716.webp
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
ära eksima
Metsas on kerge ära eksida.
cms/verbs-webp/90292577.webp
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
läbi saama
Vesi oli liiga kõrge; veok ei saanud läbi.
cms/verbs-webp/124053323.webp
sturen
Hij stuurt een brief.
saatma
Ta saadab kirja.
cms/verbs-webp/122010524.webp
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
ette võtma
Olen ette võtnud palju reise.
cms/verbs-webp/84943303.webp
zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.
asuma
Pärl asub kestas.
cms/verbs-webp/68435277.webp
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!
tulema
Mul on hea meel, et sa tulid!
cms/verbs-webp/50772718.webp
annuleren
Het contract is geannuleerd.
tühistama
Leping on tühistatud.
cms/verbs-webp/88615590.webp
beschrijven
Hoe kun je kleuren beschrijven?
kirjeldama
Kuidas saab värve kirjeldada?
cms/verbs-webp/67095816.webp
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
kokku kolima
Need kaks plaanivad varsti kokku kolida.
cms/verbs-webp/65915168.webp
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
kahisema
Lehed kahisevad mu jalgade all.
cms/verbs-webp/111750432.webp
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
rippuma
Mõlemad ripuvad oksa küljes.