Sõnavara

Õppige tegusõnu – hollandi

cms/verbs-webp/32180347.webp
uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
lahti võtma
Meie poeg võtab kõike lahti!
cms/verbs-webp/110233879.webp
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
looma
Ta on loonud maja mudeli.
cms/verbs-webp/124053323.webp
sturen
Hij stuurt een brief.
saatma
Ta saadab kirja.
cms/verbs-webp/42111567.webp
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
eksima
Mõtle hoolikalt, et sa ei eksiks!
cms/verbs-webp/119289508.webp
houden
Je mag het geld houden.
hoidma
Sa võid raha alles hoida.
cms/verbs-webp/99769691.webp
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
mööda minema
Rong sõidab meist mööda.
cms/verbs-webp/106725666.webp
controleren
Hij controleert wie daar woont.
kontrollima
Ta kontrollib, kes seal elab.
cms/verbs-webp/122632517.webp
misgaan
Alles gaat vandaag mis!
valesti minema
Täna läheb kõik valesti!
cms/verbs-webp/120978676.webp
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
maha põlema
Tuli põletab maha palju metsa.
cms/verbs-webp/62788402.webp
onderschrijven
We onderschrijven graag uw idee.
toetama
Me hea meelega toetame teie ideed.
cms/verbs-webp/55788145.webp
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.
katma
Laps katab oma kõrvu.
cms/verbs-webp/43532627.webp
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
elama
Nad elavad ühiskorteris.