Sõnavara

Õppige tegusõnu – hollandi

cms/verbs-webp/115373990.webp
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
ilmuma
Vees ilmus äkki tohutu kala.
cms/verbs-webp/129945570.webp
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
vastama
Ta vastas küsimusega.
cms/verbs-webp/102327719.webp
slapen
De baby slaapt.
magama
Beebi magab.
cms/verbs-webp/853759.webp
uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.
maha müüma
Kaup müüakse maha.
cms/verbs-webp/122789548.webp
geven
Wat heeft haar vriend haar voor haar verjaardag gegeven?
andma
Mida tema poiss-sõber andis talle sünnipäevaks?
cms/verbs-webp/125319888.webp
bedekken
Ze bedekt haar haar.
katma
Ta katab oma juukseid.
cms/verbs-webp/89084239.webp
verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.
vähendama
Ma pean kindlasti vähendama oma küttekulusid.
cms/verbs-webp/43956783.webp
weglopen
Onze kat is weggelopen.
ära jooksma
Meie kass jooksis ära.
cms/verbs-webp/119335162.webp
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
liikuma
On tervislik palju liikuda.
cms/verbs-webp/85968175.webp
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
kahjustama
Õnnetuses said kahjustada kaks autot.
cms/verbs-webp/26758664.webp
sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
säästma
Mu lapsed on oma raha säästnud.
cms/verbs-webp/95056918.webp
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
juhtima
Ta juhib tüdrukut käest.