Sõnavara
Õppige tegusõnu – hollandi
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
taluma
Ta ei talu laulmist.
beschrijven
Hoe kun je kleuren beschrijven?
kirjeldama
Kuidas saab värve kirjeldada?
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
näitama
Ma saan näidata oma passis viisat.
vormen
We vormen samen een goed team.
moodustama
Me moodustame koos hea meeskonna.
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
tänama
Ta tänas teda lilledega.
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
kuulama
Ta kuulab ja kuuleb heli.
terugkomen
De boemerang kwam terug.
tagasi tulema
Bumerang tuli tagasi.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
kuulama
Lapsed armastavad kuulata tema lugusid.
openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.
avama
Festival avati ilutulestikuga.
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
teadma
Laps teab oma vanemate tülist.
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
kõrbema
Liha ei tohi grillil kõrbema minna.