Sõnavara

Õppige tegusõnu – hollandi

cms/verbs-webp/125088246.webp
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.
jäljendama
Laps jäljendab lennukit.
cms/verbs-webp/115207335.webp
openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
avama
Seifi saab avada salakoodiga.
cms/verbs-webp/95056918.webp
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
juhtima
Ta juhib tüdrukut käest.
cms/verbs-webp/8482344.webp
kussen
Hij kust de baby.
suudlema
Ta suudleb last.
cms/verbs-webp/65915168.webp
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
kahisema
Lehed kahisevad mu jalgade all.
cms/verbs-webp/101383370.webp
uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
välja minema
Tüdrukud käivad koos väljas.
cms/verbs-webp/124320643.webp
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
raskeks pidama
Mõlemad leiavad hüvasti jätta raske olevat.
cms/verbs-webp/118826642.webp
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
selgitama
Vanaisa selgitab maailma oma lapselapsele.
cms/verbs-webp/59250506.webp
aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.
pakkuma
Ta pakkus kasta lilli.
cms/verbs-webp/87142242.webp
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
allapoole rippuma
Võrkkiik ripub laest alla.
cms/verbs-webp/118861770.webp
bang zijn
Het kind is bang in het donker.
kartma
Laps kardab pimedas.
cms/verbs-webp/27076371.webp
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
kuuluma
Minu naine kuulub mulle.