Sõnavara

Õppige tegusõnu – hollandi

cms/verbs-webp/113671812.webp
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
jagama
Meil tuleb õppida oma rikkust jagama.
cms/verbs-webp/106725666.webp
controleren
Hij controleert wie daar woont.
kontrollima
Ta kontrollib, kes seal elab.
cms/verbs-webp/110322800.webp
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
halvasti rääkima
Klassikaaslased räägivad temast halvasti.
cms/verbs-webp/125884035.webp
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
üllatama
Ta üllatas oma vanemaid kingitusega.
cms/verbs-webp/104135921.webp
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
sisestama
Ta sisestab hotellituppa.
cms/verbs-webp/40094762.webp
wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
äratama
Äratuskell äratab teda kell 10 hommikul.
cms/verbs-webp/109434478.webp
openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.
avama
Festival avati ilutulestikuga.
cms/verbs-webp/116166076.webp
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
maksma
Ta maksab krediitkaardiga veebis.
cms/verbs-webp/79046155.webp
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
kordama
Kas saate seda palun korrata?
cms/verbs-webp/122224023.webp
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
tagasi keerama
Varsti peame kella jälle tagasi keerama.
cms/verbs-webp/100298227.webp
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
kallistama
Ta kallistab oma vana isa.
cms/verbs-webp/116932657.webp
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
saama
Ta saab vanaduses head pensioni.