Sõnavara

Õppige tegusõnu – hollandi

cms/verbs-webp/119289508.webp
houden
Je mag het geld houden.
hoidma
Sa võid raha alles hoida.
cms/verbs-webp/46565207.webp
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
valmistama
Ta valmistas talle suurt rõõmu.
cms/verbs-webp/57248153.webp
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
mainima
Ülemus mainis, et ta vallandab ta.
cms/verbs-webp/102114991.webp
knippen
De kapper knipt haar haar.
lõikama
Juuksur lõikab tema juukseid.
cms/verbs-webp/83776307.webp
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
kolima
Mu vennapoeg kolib.
cms/verbs-webp/119302514.webp
bellen
Het meisje belt haar vriendin.
helistama
Tüdruk helistab oma sõbrale.
cms/verbs-webp/118549726.webp
controleren
De tandarts controleert de tanden.
kontrollima
Hambaarst kontrollib hambaid.
cms/verbs-webp/120515454.webp
voeden
De kinderen voeden het paard.
toitma
Lapsed toidavad hobust.
cms/verbs-webp/116166076.webp
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
maksma
Ta maksab krediitkaardiga veebis.
cms/verbs-webp/115373990.webp
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
ilmuma
Vees ilmus äkki tohutu kala.
cms/verbs-webp/67095816.webp
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
kokku kolima
Need kaks plaanivad varsti kokku kolida.
cms/verbs-webp/130814457.webp
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
lisama
Ta lisab kohvile natuke piima.