Sõnavara

Õppige tegusõnu – hollandi

cms/verbs-webp/106725666.webp
controleren
Hij controleert wie daar woont.
kontrollima
Ta kontrollib, kes seal elab.
cms/verbs-webp/118483894.webp
genieten
Ze geniet van het leven.
nautima
Ta naudib elu.
cms/verbs-webp/79317407.webp
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
käskima
Ta käskib oma koera.
cms/verbs-webp/32685682.webp
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
teadma
Laps teab oma vanemate tülist.
cms/verbs-webp/116835795.webp
aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.
saabuma
Paljud inimesed saabuvad puhkusele matkaautoga.
cms/verbs-webp/102731114.webp
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
avaldama
Kirjastaja on avaldanud palju raamatuid.
cms/verbs-webp/90643537.webp
zingen
De kinderen zingen een lied.
laulma
Lapsed laulavad laulu.
cms/verbs-webp/110646130.webp
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
katma
Ta on leiva juustuga katnud.
cms/verbs-webp/73488967.webp
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
uurima
Verenäidiseid uuritakse selles laboris.
cms/verbs-webp/109157162.webp
gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.
kergelt tulema
Surfamine tuleb talle kergelt.
cms/verbs-webp/8482344.webp
kussen
Hij kust de baby.
suudlema
Ta suudleb last.
cms/verbs-webp/113316795.webp
inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.
sisse logima
Peate parooliga sisse logima.