Woordenlijst
Leer werkwoorden – Ests

säästma
Mu lapsed on oma raha säästnud.
sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.

vajama
Sul on rehvi vahetamiseks tõstukit vaja.
nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.

peatama
Politseinaine peatab auto.
stoppen
De agente stopt de auto.

kokku tooma
Keelekursus toob kokku õpilasi üle kogu maailma.
samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.

omama
Ma omam punast sportautot.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.

jäljendama
Laps jäljendab lennukit.
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.

põletama
Sa ei tohiks raha põletada.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.

nautima
Ta naudib elu.
genieten
Ze geniet van het leven.

kordama
Kas saate seda palun korrata?
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?

unustama
Ta on nüüd tema nime unustanud.
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.

sobivaks lõikama
Kangas lõigatakse sobivaks.
op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.
