Woordenlijst

Leer werkwoorden – Ests

cms/verbs-webp/118588204.webp
ootama
Ta ootab bussi.
wachten
Ze wacht op de bus.
cms/verbs-webp/61389443.webp
lamama
Lapsed lamavad koos rohus.
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.
cms/verbs-webp/65199280.webp
järele jooksma
Ema jookseb oma poja järele.
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
cms/verbs-webp/115267617.webp
julgema
Nad julgesid lennukist välja hüpata.
durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.
cms/verbs-webp/19351700.webp
pakkuma
Puhkajatele pakutakse rannatooli.
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
cms/verbs-webp/129244598.webp
piirama
Dieedi ajal peab toidu tarbimist piirama.
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
cms/verbs-webp/119235815.webp
armastama
Ta tõesti armastab oma hobust.
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
cms/verbs-webp/81025050.webp
võitlema
Sportlased võitlevad omavahel.
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
cms/verbs-webp/90309445.webp
toimuma
Matused toimusid üleeile.
plaatsvinden
De begrafenis vond eergisteren plaats.
cms/verbs-webp/104135921.webp
sisestama
Ta sisestab hotellituppa.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
cms/verbs-webp/47225563.webp
kaasa mõtlema
Kaardimängudes pead sa kaasa mõtlema.
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
cms/verbs-webp/102169451.webp
käsitsema
Probleeme tuleb käsitleda.
omgaan
Men moet met problemen omgaan.