Woordenlijst
Leer werkwoorden – Noors

oppbevare
Jeg oppbevarer pengene mine i nattbordet.
bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.

komme gjennom
Vannet var for høyt; lastebilen kunne ikke komme gjennom.
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.

fortelle
Hun fortalte meg en hemmelighet.
vertellen
Ze vertelde me een geheim.

bestå
Studentene besto eksamen.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.

berøre
Bonden berører plantene sine.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.

lukke
Hun lukker gardinene.
sluiten
Ze sluit de gordijnen.

ringe
Jenta ringer vennen sin.
bellen
Het meisje belt haar vriendin.

ligge bak
Tiden for hennes ungdom ligger langt bak.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.

plukke ut
Hun plukker ut et nytt par solbriller.
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.

produsere
Vi produserer strøm med vind og sollys.
genereren
We genereren elektriciteit met wind en zonlicht.

henge
Begge henger på en gren.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
