Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

dække
Barnet dækker sig selv.
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.

eje
Jeg ejer en rød sportsvogn.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.

løbe væk
Alle løb væk fra ilden.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.

spare
Du kan spare penge på opvarmning.
besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.

levere
Han leverer pizzaer til hjem.
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.

øge
Virksomheden har øget sin omsætning.
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.

kende til
Hun kender ikke til elektricitet.
bekend zijn met
Ze is niet bekend met elektriciteit.

gå tilbage
Han kan ikke gå tilbage alene.
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.

danse
De danser en tango forelsket.
dansen
Ze dansen verliefd een tango.

tilbyde
Hun tilbød at vande blomsterne.
aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.

male
Jeg har malet et smukt billede til dig!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
