Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens
forbinde
Denne bro forbinder to kvarterer.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
reparere
Han ville reparere kablet.
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
overvåge
Alt her overvåges af kameraer.
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
bringe tilbage
Hunden bringer legetøjet tilbage.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
bør
Man bør drikke meget vand.
moeten
Men zou veel water moeten drinken.
fremme
Vi skal fremme alternativer til biltrafik.
bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
misse
Han missede sømmet og skadede sig selv.
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.
løbe væk
Nogle børn løber væk hjemmefra.
weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.
passere
Toget passerer os.
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
slukke
Hun slukker for strømmen.
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.
svare
Hun svarede med et spørgsmål.
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.