Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens
klare sig
Hun skal klare sig med lidt penge.
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
hjælpe
Alle hjælper med at sætte teltet op.
helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.
dele
De deler husarbejdet mellem sig.
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
spare
Du kan spare penge på opvarmning.
besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.
starte
Vandrerne startede tidligt om morgenen.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
forklare
Hun forklarer ham, hvordan apparatet fungerer.
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
lyve
Nogle gange må man lyve i en nødsituation.
liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
drikke
Køerne drikker vand fra floden.
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
besøge
Hun besøger Paris.
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
garantere
Forsikring garanterer beskyttelse i tilfælde af ulykker.
garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.
bekæmpe
Brandvæsenet bekæmper ilden fra luften.
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.