Woordenlijst
Leer werkwoorden – Litouws

įvykti
Čia įvyko avarija.
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.

padėti
Visi padeda pastatyti palapinę.
helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.

prašyti
Jis prašo jos atleidimo.
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.

pristatyti
Mūsų dukra per atostogas pristato laikraščius.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.

lydėti
Šuo juos lydi.
begeleiden
De hond begeleidt hen.

suklysti
Pagalvok atidžiai, kad nesuklystum!
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!

uždengti
Vaikas uždenge savo ausis.
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.

pažinti
Nepažįstami šunys nori vienas kitą pažinti.
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.

atsakyti
Studentas atsako į klausimą.
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.

pridėti
Ji prie kavos prideda šiek tiek pieno.
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.

apsaugoti
Mama apsaugo savo vaiką.
beschermen
De moeder beschermt haar kind.
