Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/102327719.webp
slaap
Die baba slaap.
slapen
De baby slaapt.
cms/verbs-webp/106665920.webp
voel
Die ma voel baie liefde vir haar kind.
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
cms/verbs-webp/120686188.webp
studeer
Die meisies hou daarvan om saam te studeer.
studeren
De meisjes studeren graag samen.
cms/verbs-webp/129203514.webp
gesels
Hy gesels dikwels met sy buurman.
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
cms/verbs-webp/119289508.webp
hou
Jy kan die geld hou.
houden
Je mag het geld houden.
cms/verbs-webp/121264910.webp
sny op
Vir die slaai moet jy die komkommer op sny.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
cms/verbs-webp/105504873.webp
wil uitgaan
Sy wil haar hotel verlaat.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
cms/verbs-webp/71883595.webp
ignoreer
Die kind ignoreer sy ma se woorde.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
cms/verbs-webp/75508285.webp
uitsien na
Kinders sien altyd uit na sneeu.
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
cms/verbs-webp/100466065.webp
uitlaat
Jy kan die suiker in die tee uitlaat.
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.
cms/verbs-webp/55269029.webp
mis
Hy het die spyker gemis en homself beseer.
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.
cms/verbs-webp/36190839.webp
veg
Die brandweer beveg die brand vanuit die lug.
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.