Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans
gesels
Hulle gesels met mekaar.
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
verkies
Baie kinders verkies lekkers bo gesonde dinge.
verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
laat gaan
Jy moet nie die greep loslaat nie!
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
soen
Hy soen die baba.
kussen
Hij kust de baby.
verstaan
’n Mens kan nie alles oor rekenaars verstaan nie.
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
begin
Die stappers het vroeg in die oggend begin.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
kyk na
Op vakansie het ek baie besienswaardighede bekyk.
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
verduidelik
Oupa verduidelik die wêreld aan sy kleinkind.
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
ontwikkel
Hulle ontwikkel ’n nuwe strategie.
ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.
hou van
Die kind hou van die nuwe speelding.
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
ry rond
Die motors ry rond in ’n sirkel.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.