Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/123953850.webp
salvar
Os médicos conseguiram salvar sua vida.
redden
De dokters konden zijn leven redden.
cms/verbs-webp/92456427.webp
comprar
Eles querem comprar uma casa.
kopen
Ze willen een huis kopen.
cms/verbs-webp/73880931.webp
limpar
O trabalhador está limpando a janela.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
cms/verbs-webp/120978676.webp
queimar
O fogo vai queimar muito da floresta.
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
cms/verbs-webp/84472893.webp
andar
As crianças gostam de andar de bicicleta ou patinetes.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
cms/verbs-webp/119913596.webp
dar
O pai quer dar algum dinheiro extra ao filho.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
cms/verbs-webp/71612101.webp
entrar
O metrô acaba de entrar na estação.
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
cms/verbs-webp/111792187.webp
escolher
É difícil escolher o certo.
kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.
cms/verbs-webp/64053926.webp
superar
Os atletas superaram a cachoeira.
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
cms/verbs-webp/122224023.webp
atrasar
Logo teremos que atrasar o relógio novamente.
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
cms/verbs-webp/116877927.webp
montar
Minha filha quer montar seu apartamento.
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.
cms/verbs-webp/59121211.webp
tocar
Quem tocou a campainha?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?