Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)
voltar-se
Eles se voltam um para o outro.
zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.
contratar
A empresa quer contratar mais pessoas.
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
começar
Os soldados estão começando.
beginnen
De soldaten beginnen.
decifrar
Ele decifra as letras pequenas com uma lupa.
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
pintar
Ele está pintando a parede de branco.
schilderen
Hij schildert de muur wit.
desistir
Quero desistir de fumar a partir de agora!
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
economizar
A menina está economizando sua mesada.
sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.
chegar
A sorte está chegando até você.
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
cortar
Para a salada, você tem que cortar o pepino.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
bater
Os pais não devem bater nos seus filhos.
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
querer partir
Ela quer deixar o hotel.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.