Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/113316795.webp
entrar
Você tem que entrar com sua senha.
inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.
cms/verbs-webp/79317407.webp
comandar
Ele comanda seu cachorro.
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
cms/verbs-webp/71260439.webp
escrever para
Ele escreveu para mim na semana passada.
schrijven naar
Hij schreef me vorige week.
cms/verbs-webp/62175833.webp
descobrir
Os marinheiros descobriram uma nova terra.
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
cms/verbs-webp/90554206.webp
relatar
Ela relata o escândalo para sua amiga.
melden
Ze meldt het schandaal aan haar vriendin.
cms/verbs-webp/129300323.webp
tocar
O agricultor toca suas plantas.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
cms/verbs-webp/118011740.webp
construir
As crianças estão construindo uma torre alta.
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
cms/verbs-webp/99633900.webp
explorar
Os humanos querem explorar Marte.
verkennen
Mensen willen Mars verkennen.
cms/verbs-webp/123237946.webp
acontecer
Um acidente aconteceu aqui.
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
cms/verbs-webp/110646130.webp
cobrir
Ela cobriu o pão com queijo.
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
cms/verbs-webp/41918279.webp
fugir
Nosso filho quis fugir de casa.
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
cms/verbs-webp/117311654.webp
carregar
Eles carregam seus filhos nas costas.
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.