Vocabulário
Aprenda verbos – Holandês

open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!
deixar aberto
Quem deixa as janelas abertas convida ladrões!

winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
ganhar
Ele tenta ganhar no xadrez.

wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
acostumar-se
Crianças precisam se acostumar a escovar os dentes.

aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
ter vez
Por favor, espere, você terá sua vez em breve!

begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
entender
Eu finalmente entendi a tarefa!

wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
dar lugar
Muitas casas antigas têm que dar lugar às novas.

zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
nadar
Ela nada regularmente.

voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
passar
O período medieval já passou.

achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
ficar para trás
O tempo de sua juventude fica muito atrás.

uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
sair
As crianças finalmente querem sair.

worden
Ze zijn een goed team geworden.
tornar-se
Eles se tornaram uma boa equipe.
